gepresenteerd naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
overeenkomstig artikel 132, lid 2, van de verordening
B9-0523/2021
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Tunesië
(2021/2903(RSP))
Het Europees Parlement,
–gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A.overwegende dat Tunesië een van de prioritaire landen is in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid van de Europese Unie; overwegende dat de Unie en Tunesië de wens hebben geuit om een nieuwe fase in te gaan die wordt gekenmerkt door bilaterale betrekkingen op basis van gemeenschappelijke waarden en een wederzijds engagement om de politieke, economische en culturele banden te versterken;
B.overwegende dat Tunesië nog steeds te kampen heeft met buitengewone sociaal-economische druk, met name als gevolg van de COVID-19-pandemie; overwegende dat de economische groei van Tunesië, die vóór de crisis al traag was en gekenmerkt werd door stijgende schulden, scherp is vertraagd; overwegende dat de werkloosheid, die vóór de pandemie 15% bedroeg, aan het eind van het eerste kwartaal van 2021 17,8% bereikte; dat de werkloosheid vooral vrouwen (24,9%) en jongeren tussen 15 en 24 jaar (40,8%) treft; overwegende dat de armoede en de kwetsbaarheid zijn verergerd in de context van de pandemie en dat de trend van armoedebestrijding die de afgelopen jaren is waargenomen op het punt staat om te keren;
C.overwegende dat de tiende verjaardag van de Tunesische revolutie werd gekenmerkt door talrijke demonstraties in het hele land, aangezien de doelstellingen en beloften van de revolutie van 2011 voor de Tunesische burgers onvervuld blijven; overwegende dat het systeem van parlementaire democratie in Tunesië, dat breed wordt gesteund door het Europees Parlement, een bijzonder moeilijke tijd doormaakt; overwegende dat er geen vooruitgang is geboekt bij de beloofde sociaal-economische hervormingen en de hervorming van de justitie- en veiligheidssector; overwegende dat de instellingen er niet in zijn geslaagd de corruptie effectief te bestrijden;
D.overwegende dat de Tunesische president Kaïs Saïed, na maanden van politieke spanningen, een verslechterende economische situatie, grote demonstraties en stijgende besmettings- en sterftecijfers in verband met COVID-19, premier Hichem Mechichi heeft afgezet en de activiteiten van de Vergadering van Volksvertegenwoordigers heeft opgeschort door een beroep te doen op de noodbevoegdheden bedoeld in artikel 80 van de Tunesische grondwet;
E.overwegende dat president Saïed, ondanks het feit dat de Grondwet voorziet in een schorsing van maximaal één maand, de schorsing van het parlement op 23 augustus heeft verlengd, wat ernstige zorgen onder het maatschappelijk middenveld heeft veroorzaakt;
F.overwegende dat president Saïed op 22 september een decreet heeft uitgevaardigd waarbij hem volledige presidentiële bevoegdheden worden verleend; dat, krachtens presidentieel decreet nr. 117, de Grondwet van 2014 is opgeschort, met uitzondering van de preambule en de eerste twee hoofdstukken over de algemene bepalingen en over de rechten en vrijheden; dat de overgangsbepalingen uitsluitend aan de president van de republiek het voorrecht verlenen om op alle gebieden wetgeving uit te vaardigen – of het nu gaat om de organisatie van justitie en de rechterlijke macht, de organisatie van informatie en de pers, de organisatie van politieke partijen, vakbonden, verenigingen, organisaties en beroepsorganisaties en hun financiering, of zelfs de organisatie van interne veiligheidstroepen en gewoonten, kiesrecht, vrijheden en mensenrechten, persoonlijke status, lokaal bestuur of het juridische personeel met betrekking tot de begroting;
G.overwegende dat dit decreet de universele heerschappij van de suprematie van de grondwet omverwerpt door presidentiële decreetwetten boven de grondwet te plaatsen; dat het niet mogelijk zal zijn om enig beroep in te stellen tegen de presidentiële decreten; overwegende dat het door de grondwet van 2014 beoogde Constitutionele Hof, dat de legitimiteit van de inroeping van artikel 80 van de Tunesische grondwet door president Saïed moet beoordelen, nooit is opgericht;
H.overwegende dat nationale en internationale maatschappelijke organisaties waarschuwen voor besluiten die eenzijdig door president Kaïs Saïed worden genomen, herhalen dat zij zich vastberaden hechten aan de democratische beginselen en hun diepe bezorgdheid uiten over het gebrek aan waarborgen;
I.overwegende dat president Saïed Najla Bouden Romdhane op 29 september tot premier heeft benoemd; overwegende dat Najla Bouden Romdhane de eerste vrouw is die deze functie in Tunesië en in de Arabische wereld op zich neemt;
J.overwegende dat de samenstelling van de nieuwe regering van Najla Bouden Romdhane op 11 oktober is goedgekeurd;
K.overwegende dat president Saïed een routekaart heeft aangekondigd met als doel 'een echt democratisch regime te vestigen waarin het volk daadwerkelijk de soevereiniteit in handen heeft', dat zal worden ontwikkeld onder leiding van de president en met de steun van een commissie;
L.overwegende dat Kaïs Saïed de presidentsverkiezingen volgens de verkiezingscommissie met meer dan 72% van de stemmen heeft gewonnen en door 2,77 miljoen Tunesiërs is gestemd, voornamelijk jongeren tussen de 18 en 25 jaar; overwegende dat Kaïs Saïed nog steeds veel succes boekt in de peilingen; overwegende dat de Tunesiërs na zijn overwinning bij de verkiezingen wachten op de beloofde verandering in de strijd tegen corruptie, de uitbanning van nepotisme en de verwezenlijking van gerechtigheid en ontwikkeling voor de gemarginaliseerde binnenlanden, waarvan de bevolking al jaren door armoede wordt getroffen en werkloosheid; dat de situatie is verslechterd sinds Saïed aan de macht kwam, met name als gevolg van de COVID-19-pandemie, die het volksgezondheidssysteem onder druk heeft gezet en de economische activiteit ernstig heeft ontwricht, wat heeft bijgedragen aan de toenemende werkloosheid en de dalende inkomens van een land die al in de problemen zitten en waarvan de economie aan het instorten is; overwegende dat politieke geschillen in het parlement, geweldsincidenten en gewelddadige botsingen tussen vertegenwoordigers de Tunesiërs hebben vervreemd van het parlementaire politieke leven en van de politici van hun land;
M.overwegende dat seksuele relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht in Tunesië strafbaar zijn en overwegende dat LGBTQI+-mensen in het land, ondanks enige algemene wettelijke bescherming met betrekking tot waardigheid en de strijd tegen discriminatie en intimidatie, het slachtoffer zijn van wijdverbreid geweld, waaronder doodsbedreigingen en verkrachtingen; overwegende dat LGBTQI+-mensen ook te maken krijgen met geweld en vernederende behandeling door overheidsfunctionarissen;
N.overwegende dat het noodzakelijk is de bestaande partnerschappen te versterken en een echt partnerschap te ontwikkelen, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de gemeenschappen aan weerszijden van de Middellandse Zee; overwegende dat een dergelijk partnerschap zo moet worden vormgegeven dat specifiek de sociale en regionale ongelijkheden in Tunesië worden aangepakt;
1.is bezorgd over de grote uitdaging waarmee de economische transitie in Tunesië wordt geconfronteerd; verzoekt de Tunesische president de activiteit van de Vergadering van Volksvertegenwoordigers te herstellen en de rechtsstaat te garanderen;
2.erkent weliswaar de diepe verdeeldheid van het huidige politieke systeem, die de creatie van een meerderheid belemmert, maar dringt erop aan dat elke hervorming van dit systeem plaatsvindt met volledige eerbiediging van de constitutionele orde, in het bijzonder wat betreft de scheiding der machten, en met volledige garantie voor fundamentele vrijheden en mensenrechten;
3.benadrukt dat de rechten van LGBTQI+-mensen mensenrechten zijn en verzoekt de Tunesische regering seksuele relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht te decriminaliseren en te zorgen voor een fatsoenlijke behandeling van LGBTQI+-mensen door overheidsfunctionarissen;
4.benadrukt de noodzaak van een dialoog op nationaal niveau, in het bijzonder een sociale dialoog waarbij de sociale partners en andere legitieme maatschappelijke organisaties betrokken zijn, om de politieke en constitutionele crisis te boven te komen; onderstreept in dit verband de belangrijke en constructieve rol die in dit proces wordt gespeeld door de Tunesische Algemene Vakbond van Arbeid (UGTT) en door de gehele vakbondswereld; onderstreept het belang van het betrekken van vooral jongeren en vrouwen bij deze dialoog;
5.herinnert aan de belangrijke rol van de Coördinatiegroep voor democratieondersteuning en verkiezingen (DEG) van het Europees Parlement bij het opbouwen van een dialoog tussen het maatschappelijk middenveld en de beleidsmakers van het land;
6.uit zijn bezorgdheid over de huidige budgettaire en sociaal-economische problemen en de dwingende noodzaak voor Tunesië om adequate hervormingen door te voeren die gericht zijn op het stimuleren van de werkgelegenheid en het ontwikkelen van sociale, duurzame en inclusieve groei; betreurt het feit dat de Unie niet heeft voldaan aan de verwachtingen die zijn gewekt bij het tot stand brengen van het bevoorrechte partnerschap met Tunesië;
7.waarschuwt dat op dit cruciale moment voor Tunesië de structurele maatregelen in verband met macrofinanciële bijstand niet bijdragen aan het consolideren van de democratische koers van het land;
8.is bezorgd over de gevolgen die het huidige ontwerp van een diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, waarover tussen de Europese Unie en Tunesië is onderhandeld, zal hebben voor de toch al kwetsbare lokale economie van Tunesië; is van mening dat dit voorstel archaïsch is, sterk wordt betwist door het Tunesische maatschappelijk middenveld en niet beantwoordt aan de huidige behoeften;
9.verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten hun engagement te herbevestigen om met het Tunesische volk samen te werken ter bevordering van de democratie, duurzame economische ontwikkeling en sociale vooruitgang, vooral op het gebied van handel, investeringen, toerisme en cultuur; dringt er bij de Unie en haar lidstaten op aan middelen te mobiliseren om aan de verwachtingen van het Tunesische volk te voldoen, en dringt er tegelijkertijd op aan dat elke financiële steun aan Tunesië gepaard moet gaan met het herstel van de activiteiten van de Vergadering van Volksvertegenwoordigers en de eerbiediging van de rechtsstaat en burgerrechten en mensenrechten; benadrukt dat de basis voor samenwerking de eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat, de democratische rechten en de mensenrechten blijft; herhaalt zijn oproepen tot de invoering van controlemechanismen voor de eerbiediging van fundamentele vrijheden, gendergelijkheid en andere mensenrechtenkwesties, met volledige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;
10.onderstreept de noodzaak om investeringen en ontwikkeling in alle sectoren van de economie en samenleving van het land aan te moedigen, met name het scheppen van banen en het in stand houden van hoogwaardige openbare diensten die voor iedereen toegankelijk zijn;
11.ondersteunt partnerschappen met EU-lidstaten die gedecentraliseerde benaderingen aanmoedigen, evenals samenwerkingsprojecten onder leiding van de autoriteiten van de lidstaten die bijdragen aan de ontwikkeling van regionaal en lokaal bestuur in Tunesië, evenals partnerschappen en uitwisselingen van goede praktijken met steden en lokale gemeenschappen in de regio Unie; verzoekt de EU meer steun te verlenen aan het maatschappelijk middenveld in de regio's, naar het voorbeeld van bestaande initiatieven die positieve resultaten hebben opgeleverd;
12.verzoekt de Europese Unie Tunesië te helpen bij het verkrijgen van voldoende hoeveelheden vaccins en medische benodigdheden om de gezondheidscrisis waarmee het land te kampen heeft te boven te komen;
13.herhaalt dat de vrijheid van pers en media, de vrijheid van meningsuiting online, ook voor bloggers, en offline, evenals de vrijheid van vereniging essentiële elementen en onmisbare pijlers zijn voor de democratie en een pluralistische en open samenleving; moedigt normen voor goede praktijken in de mediasector aan, zodat de onderzoeksjournalistiek en de gedifferentieerde journalistiek daadwerkelijk weerspiegelen; erkent de positieve effecten van ongecensureerde toegang tot internet en digitale en sociale media; is ingenomen met de dynamiek en openheid van de onlinemediaomgeving in Tunesië;
14.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering van de Republiek Tunesië en de voorzitter van de Vergadering van Afgevaardigden van het Tunesische volk.